Reiszoeker

Reizen naar Laos

Bevolking Laos

De bevolking van Laos telt ruim 7 miljoen zielen (21 per km², Nederland is 25 maal dichter bevolkt). Terwijl het buurland Thailand inmiddels een redelijk ontwikkeld land is met een goede infrastructuur en grote steden, is Laos een land waar de rivieren de belangrijkste routes zijn, en de mensen voor 90% in afgelegen dorpen wonen die bereikbaar zijn via geitenpaadjes. De grootste stad van Laos is Vientiane, de hoofdstad, waar 200.000 inwoners leven. Luang Prabang is de derde stad van het land met 63.000 inwoners in de regio en 16.000 in de stad zelf, niet veel groter dan een flink dorp in Nederland. Ongeveer 85% van de Laotianen behoren tot duidelijk etnisch getinte groepen. Zo'n 20% behoort tot de Thaise stammen, een kwart behoort tot de Maleisische en Khmer stammen en zo'n 20% behoort tot de stammen die hoger in de bergen wonen en voornamelijk behoren tot de Hmong en Mien. De Lao zelf verdelen zich volgens een classificatie die meer te maken heeft met hoe hoog ze leven in de bergen. Officieel wonen er in Laos 68 volkeren, elk met hun eigen cultuur.

De stammen van Laos: In heel Laos wonen diverse bergstammen. Elke stam heeft zijn eigen taal, gewoontes, klederdracht en spirituele gedachten. De meeste stammen zijn half-nomaden en zijn de afgelopen 200 jaar geëmigreerd uit Tibet, Myanmar en China. Andere groepen zijn al veel langer in Laos. Bij de bergstammen in Laos zijn de meeste dorpen nog nooit door een toerist bezocht. Hieronder een korte beschrijving van enkele van de volkeren:
* De Karen (Yang of Kariang) komen van oorsprong uit Myanmar. Onder de Karen vindt men boeddhisten, christenen en animisten. Er komen nog steeds vanuit Myanmar Karen de Thaise en Laotiaanse grens over, vluchtend voor het regime daar. Er zijn vier Karen-groepen: de Witte Karen, Pwo Karen, Zwarte Karen (Pa-O) en Rode Karen (Kayah). Deze namen verwijzen naar de dominante kleur bij hun veelkleurige klederdracht. De Karen zijn bekwame zilversmeden, en hun weef- en borduurwerk is prachtig van kwaliteit. Ze passen het zogenaamde ikat-werk toe; de draden worden vóór het weven in een bepaald patroon geverfd. De verfstoffen daarvoor zijn het geheim van het dorp; er worden slechts natuurlijke stoffen gebruikt.
* De Yao (Mien) zijn artiesten in zilver- en borduurwerk. De vrouwen dragen zwarte jasjes en broeken, gedecoreerd met borduurwerk en rode 'bontachtige' kragen, en op hun hoofd grote blauwe of zwarte tulbanden. Bij feestelijkheden dragen de Yao zilveren sieraden. Hun nederzettingen zijn vaak bij bergbronnen tussen de 1000 en 1200 m hoogte. De huizen zijn gemaakt van bamboe en de daken reiken bijna tot aan de grond. De vloer wordt (behalve in het slaapgedeelte) onbedekt gelaten. Zij verbouwen rijst, maïs en opium. Van oorsprong komen de Yao uit Centraal-China. De Chinese karakters worden ook nu nog gebruikt om de Yao-taal te schrijven. De Yao hebben een diep vooroudergeloof; het altaar in het huis is de plaats waar de voorouders voortleven. Ze kennen hun voorgeslacht bij naam en toenaam en het is uniek onder de volkeren dat de Yao een geschreven stamboom hebben, die honderden jaren teruggaat. Yao geloven in geesten en zijn er over het algemeen bijzonder bang voor. In elk huis zijn wel belangrijke voorwerpen om de geesten mild te stemmen. Medische hulp is er onbekend. Bij geboorte, ziekte of overlijden komt de toverdokter, die helpt door het uitspreken van magische formules en het verrichten van rituele handelingen. De Yao zijn vrij in hun seksuele beleving. Jonge mensen kunnen openlijk en vrij seks bedrijven, en het is niet noodzakelijk om te trouwen. Vrouwen mogen van de ene naar de andere man gaan en zijn bij de verschillende ouders welkom. Onwettige kinderen worden hartelijk in de families opgenomen. Toch vinden er ook traditionele trouwerijen plaats, waarbij een bruidsschat wordt betaald door de bruidegom. In Laos heb je 60.000 Yao; ze zijn er in bevolkingsaantal de tweede groep van de bergbewoners.
* De Hmong (Meo, Miao of Maew) zijn animisten. Ze komen van origine uit Zuid-China en zijn in aantal (200.000 leden) de grootste groep in Laos. Ze leven gewoonlijk in berggebieden en plateaus boven de 1000 m. Er zijn blauwe of zwarte, witte, rode en gestreepte Meo. Deze vier groepen spreken dezelfde taal en kunnen het goed met elkaar vinden. De kleur houdt verband met de kleding die ze dragen. Hun klederdracht bestaat uit simpele zwarte jasjes en zwarte of indigo wijde broeken met gestreepte randen of indigo rokken, en zilveren sieraden. De meeste vrouwen dragen hun haar in een grote knot. De Hmong staan bekend als zilversmeden en wevers. Opvallend zijn de holle zilveren armbanden, waarvan ze er soms drie of meer dragen. Ook zijn het zonder overdrijven de grootste naaldkunstenaars: wie het borduur- en appliquéwerk ziet, zal dat graag in zijn bezit willen hebben. De Hmongvrouwen doen het zware werk en jagen op wild in de bossen. De mannen vermaken zich in en rond het dorp en velen roken opium. Polygamie is toegestaan. Wat betreft de seksuele beleving houdt men er dezelfde gewoonten op na als de Yao. Ouders dienen wel toestemming te geven voor een huwelijk en de familie van de toekomstige man dient een bruidsschat te betalen. De Hmong geloven in een geest die hun dorp beschermt tegen kwade invloeden. Voor de huisvesting van de geest is een boom in de directe nabijheid van het dorp uitgehold. Ook in elk huis zijn diverse geesten aanwezig, die verblijven in de deuropening, de vuurplaats en de slaapkamer. Voor de machtigste geest heeft ieder huis een klein altaartje, gevormd door een wit stuk papier. Een Hmong huis mag je alleen betreden op uitnodiging van een mannelijke bewoner. Als er zich geen mannen in het huis bevinden, zul je ook niet worden uitgenodigd. De Hmong verbouwen rijst, maïs en opium.
* De Lahu (Musoe of Musor) komen van oorsprong uit Tibet en de Chinese provincie Yunnan. Hun bamboe huizen zijn eenvoudig en bestaan uit slechts één ruimte. Zes à negen palen dragen wanden en dak. In het midden is een haardvuur waarop gekookt wordt. Anders dan bij de Meo en de Yao werken de mannen lange dagen op de velden. Ze verbouwen dezelfde producten als de Meo. De vrouwen helpen mee op de akkers, maar houden zich voornamelijk bezig met de kinderen. Ook zijn ze zeer bekwaam in weven en borduren. Van jonge meisjes wordt verwacht dat ze hun eigen huwelijkskleding en die van hun bruidegom maken. De mannen zijn zeer handvaardig in het maken van landbouwwerktuigen en gebruiksvoorwerpen. Ook maken ze prachtige sieraden. De vrouwen van de Lahu dragen zwarte en rode jasjes en strakke rokken. De mannen hebben heldergroene of blauwgroene wijde broeken. Ook de Lahu hebben verschillende groepen, die verwijzen naar de dominante klederdrachtkleur (rood, wit, geel, zwart). Ze zijn bij toeristen ook bekend om hun prachtige rijkelijk gekleurde schoudertassen. Lahu zijn animisten en christenen. Ze geloven in een dorpsgeest, waarbij diverse lagere geesten direct verantwoordelijk zijn voor goed of kwaad. Lahu zijn voortdurend op hun hoede voor boze geesten en elk gedrag dat niet past in het traditionele patroon wordt gezien als een beïnvloeding door een boze geest, die door een geestelijk dorpsleider of medicijnman moet worden uitgedreven. Ook ziektes worden op deze manier bestreden.
* De Akha (I-kaw, Kaw, Iko of Igor) komen uit de Chinese provincie Yunnan en wonen tegenwoordig in paalhuizen verspreid over Thailand, Laos, Myanmar en Zuid-China. Hun huizen staan vaak hoog op een heuvel, ver van een waterbron en om water te halen moeten ze naar beneden. De huizen van de Akha zijn net zo gebouwd als die van de Meo en de Yao, alleen hebben ze een plankier boven de grond als vloer. Er is een apart gedeelte in huis voor de mannen en een apart deel voor de vrouwen. Akha zijn herkenbaar aan de onafscheidelijke pijp, een puntig soort hoofdtooi en een soort jak dat over het blote lichaam wordt gedragen. De halssieraden van de Akha zijn plat en massief. Aan een halsband hangt doorgaans een grote ronde zilveren schijf; aan hun hoofdtooi dragen ze trossen zilveren munten. Ook de Akha zijn goede wevers. Bijna constant zijn vrouwen en meisjes bezig katoen te spinnen; zelfs op weg naar akker of markt kom je ze tegen met een spintol in de hand. Akha tradities zijn diep geworteld en houden geen verband met enige bestaande religie, zoals het boeddhisme of het christendom. Hoewel er in het algemeen veel vergelijkingen met het animisme te trekken zijn, doen ze alles op hun manier, de 'Akhastijl', die op een aantal punten werkelijk geen aanknopingspunt heeft met de levensstijl van de volkeren om hen heen. Het zijn animisten, die aan voorouderverering doen. Voor ieder Akhadorp staat een poort met aan weerszijden houten poppen (een man en een vrouw), die dienen om de geesten buiten het dorp te houden. Ieder jaar worden de poorten vernieuwd en opnieuw gewijd. De oude poorten blijven staan, zodat er soms een soort tunnel ontstaat. Ook het huisaltaar speelt een zeer belangrijke rol; er bevinden zich o.a. drie mandjes gevuld met rijst, een offering van voedsel aan de voorouders. De Akha vereren de hond en het is dan ook zaak je niet angstig of agressief tegenover deze dieren te gedragen. Bij belangrijke evenementen wordt een hond geofferd. Als je wordt uitgenodigd een huis te betreden, kun je dit niet weigeren. Soms biedt men je iets te eten of te drinken aan. De nationale lekkernij van de Akha is muis. Wanneer je hondensoep krijgt aangeboden, ben je wel heel erg in de smaak gevallen. De meeste Akha kunnen lezen noch schrijven en het schijnt ze ook niet te interesseren.
* De Lenten zijn nauw verwant aan de Yao (Mien). Ze wonen uitsluitend in de lager gelegen rivierdalen van Laos, en worden daarom ook wel de 'Lao van de rivier' genoemd. De Lenten zijn voornamelijk te vinden in de provincies Bokeo en Luang Namtha (omgeving van Muang Sing). Ze leven van de rijstbouw op geïrrigeerde akkers. Opium verbouwen ze alleen voor eigen gebruik. Met de voltallige familie wonen ze in grote bamboe huizen met een rieten dak. De naam 'Lenten' danken ze aan de kleur van hun kleding; zowel de mannen als de vrouwen dragen katoenen kleding die met indigo blauw is geverfd. De vrouwen zijn herkenbaar aan een zilveren munt in het opgestoken haar en aan het ontbreken van wenkbrauwen, die bij het begin van de pubertijd worden geëpileerd.
* De Lisu (Lisaw) is in Laos een klein, maar trots volk. Ze komen oorspronkelijk uit Tibet. Lisu bouwen woningen op heuveltoppen die zijn omgeven door andere heuvels, zodat ze hun 'vijanden' kunnen zien aankomen en zelf voldoende beschut zijn. De varkensstal, kippenren en paardenstal worden tegen de huizen aan gebouwd. Opvallend in de Lisudorpen zijn de bamboe waterleidingen, die water vanaf vergelegen waterbronnen naar het dorp voeren, vaak kilometers lang. De Lisu verbouwen rijst en maïs, maar ook grote hoeveelheden papaver. De Lisumannen gebruiken echter heel wat minder opium dan de Meo, bij wie veel verslaving voorkomt. De vrouwen dragen lange veelkleurige tunieken over hun broeken en soms zwarte tulbanden. Zware zilveren sieraden completeren het kostuum. De mannen doen qua kleding niet onder voor de vrouwen; ook hun kleren zijn veelkleurig en ook zij dragen sieraden. Sommige mannen dragen één oorring. De vrouwen hebben het niet gemakkelijk in een Lisugemeenschap, want ze worden vaak als slaven behandeld. Het huwelijksfeest wordt uitgebreid gevierd, maar daarna is het uit met de pret. Van de vrouwen wordt verwacht dat ze hard werken, zich nergens mee bemoeien en niet klagen. Seks voor het huwelijk is algemeen, net als de vrijheid in keuze van een huwelijkspartner. Voorouderverering speelt ook bij de Lisu een belangrijke rol. De Lisu groeten niet, niet als ze komen en niet als ze gaan. Dat kan heel verwarrend zijn en heeft niets met boosheid te maken.